Nu ik er goed
over nadenk, merk ik dat ik eigenlijk vier werkplekken heb: een flexplek in de
faculteitsgang van de VU, een flexplek in de trein, een vaste plek in mijn
studeerkamer thuis en een flexplek in de huiskamer. Voor twee van die
flexplekken moet ik in- en uitchecken: aan de VU, omdat de gang gesloten is
voor niet-medewerkers, en in de trein, omdat... tja, dat weet ik eigenlijk
niet. Niet omdat ik betalen moet, want ik heb een abonnement. Misschien dus
omdat de NS wil bijhouden waar al hun passagiers zich bevinden?
Als ik dus
niet thuis werk, heb ik altijd een kaartje bij me: mijn VU-pas en mijn
ov-chipkaart. Beide kaarten hebben meer functies dan voor het in- en uitchecken
alleen. Met de VU-pas kan ik koffie en thee halen en met mijn ov-chipkaart kan
ik ook in de tram – tenminste, als ik hem heb opgeladen.
Nu doet zich
de laatste tijd zich het vreemde verschijnsel voor dat ik zo gewend ben aan het
bij me dragen van die pasjes, dat ik ze thuis begin te missen. Zou ik mijn
jongens zo gek krijgen om een pasjessysteem te verzinnen. Dat kan dan gelijk
gelden als inlogpasje voor het internet: na zoveel uur per week sluit het
internet zich af op hun computers. En als pas voor de koelkast: niet meer dan
zoveel glazen drinken op een dag. Als pas voor de tv: niet meer dan één film
per week. O ja, en de pas is weer op te laden door het doen van een klus in het
huishouden: was ophangen is 1 punt, koelkast schoonmaken 3 punten, glas in de
glasbak doen 2 punten. Ja, al die pasjes brengen mij wel op een idee.